- persoon
- {{persoon}}{{/term}}1 [algemeen]personne 〈v.〉2 [personage] personnage 〈m.〉♦voorbeelden:1 hij, zij is de aangewezen persoon • c'est la personne toute désignéeeen belangrijk persoon • quelqu'un d'importanteen beroemd persoon • une célébritébij de juiste, verkeerde persoon aankloppen • frapper à la bonne, mauvaise portemijn persoontje • votre serviteurhet werkwoord staat in de derde persoon enkelvoud • le verbe est à la troisième personne du singuliertien gulden per persoon • dix florins par personne¶ in eigen persoon • en personnede duivel in eigen persoon • le diable incarnéhij heeft het in eigen persoon gebracht • il l'a apporté lui-mêmehij is de gierigheid in persoon • c'est l'avarice en personne
Deens-Russisch woordenboek. 2015.